woensdag 17 november 2010

Een gedicht van Gaston Burssens, geschreven naar aanleiding van een bezoek van of aan zijn vriend, de Vlaamse beeldhouwer Ocar Jespers. Bewonder deze stille, intieme verzen:

De avond is zo stil als 't wezen kan
Nog stiller dan bij 't luiden van de vespers
Een wandeling door het land met Jespers
Is stiller dan ik zeggen kan

De zee is niet zeer ver
Iets verder dan de verste horizonnen
Als wij haar ruisen voelen her en der
Is 't wonder van de stilte reeds begonnen

De velden liggen lauw in dit geruis
De mestlucht met de mist heeft ons omhangen
We horen vele vogelzangen
We zien één enkele vledermuis

De wilgen zijn nog stiller dan ze krom zijn
Verdoezeld in de stilt' en bijna zwart
De boeren zitten stiller dan ze stom zijn
En onze geest staat stil en wij zijn zonder hart

De weiden liggen niet ze hangen
Ze hangen aan de mist en 't is de mist die ligt
Wij hebben ei zo na niet één verlangen
Wij horen een gedicht

De koeien o de koeien
Toen Onze Lieve Heer de koe geschapen heeft
Wist hij wel dat haar loeien
Een klacht zou zijn die om de stilte beeft

De maan want ja het maantje bidt zijn vespers
Stil als een wit konijn
En ik en Jespers
Wij luisteren naar de maneschijn

zaterdag 13 november 2010

Gaston Burssens interviewt Hugo Claus

Op vrijdag 1 maart 1957, tussen 14 u 25 en 14 u 45, zond de A.V.R.O. een interview uit van Hugo Claus door Gaston Burssens. Dat gebeurde in de serie Vlaamse silhouetten, onder redactie van J.J. van Herpen en Anny Schuitema; deze laatste nam de voordracht voor haar rekening.
Verantwoordelijk voor het ‘literair halfuurtje’ van de A.V.R.O. was P.H. Ritter jr. 
Claus contacteren liep blijkbaar niet van een leien dakje. Op 17 januari 1957 kon Anny Schuitema blijkbaar niet zonder trots, Burssens het volgende meedelen:
“Inderdaad was ik een goede detective. De heer Claus was vorige week in A’dam, daarna naar Parijs.

Inmiddels hebt u hem gesproken en is dus de zaak in orde. Ik heb hem een contract laten zenden voor de uitzending en voor de opname op 14 Februari. Het leek mij het beste dan ‘s morgens maar achter elkaar te werken en daarna gaan we lunchen.”
Op 8 februari doet ze een beroep op Burssens en dankt hem voor zijn “bemoeiingen”:
“Zoudt u zo vriendelijk willen zijn, de heer Claus er op attent te maken, dat ik nog steeds geen teksten van hem heb ontvangen? Reeds tweemaal schreef ik hem, doch tevergeefs.
Zoudt u hem nog eens willen vragen?
*
Gaston Burssens opent het vuur:
Beste vriend Hugo Claus, veel moet ik niet zeggen om je aan de luisteraars van de A.V.R.O. voor te stellen. Je roman: De metsiers, je verschillende verzenbundels en vooral je toneelstuk: De bruid in de morgen hebben je in Nederland een benijdenswaardige reputatie bezorgd. En je jongste roman: De koele minnaar, die pas in ons Nieuw Vlaams Tijdschrift verscheen, gaat alweer door een Noord-Nederlandse uitgeverij gepubliceerd worden, of is nu al gepubliceerd, geloof ik.
HC: Jawel, door de Bezige Bij.
GB: Ik herinner mij, Hugo, - het is helaas alweer tien jaar geleden -, dat je mij je eerste verzen ter lezing zond, en dat je mij vroeg wat ik er over dacht. Voor mijzelf dacht ik: die Hugo Claus moet een jonge man zijn van rond de twintig, die al heel wat in zijn mars heeft. (Later vernam ik dat je pas zestien jaar oud was). Ik antwoordde je met de nodige reserves, want ik dacht: niet teveel lof in één keer, want het zou hem wel eens naar het hoofd kunnen stijgen! Doch tussen de regels door heb je kunnen lezen hoe enthousiast ik over je eerste proeven was.
Daarna is voor jou al heel spoedig het succes gekomen, en ik hield mijn hart vast bij de overweging dat zoveel talent-in-een-keer misschien maar een strovuur zou zijn. Mijn schrik is ongegrond gebleken Bij elk verschijnen van een nieuw werk van jou was het duidelijk dat je talent steeds rijper werd, en ook rijker.
En thans, in tien jaar, heb je een peil van kunst en kunde bereikt waar niet meer aan te tornen valt, en stel ik met vreugde  vast, dat je je nooit iets hebt laten wijsmaken, en dat niemand in staat is gebleken je sterke persoonlijkheid te ondermijnen.
Daarom wil ik je hier in ’t publiek zeggen, Hugo Claus, dat je de man bent op wie ik altijd heb gerekend om de poëzie, zo in vers als in proza, over die grens te brengen waar de surrealisten en de expressionisten haar hebben gelaten.
Maar laat deze lof voor vandaag volstaan en laat ons overstappen naar zakelijker dingen. Vertel ons iets over het ontstaan en de ontwikkeling van je schrijverschap.
HC: Ik ben al heel vroeg begonnen met schrijven. Op mijn veertiende jaar had ik al een lijvige historische roman over de Vlaamse held Zaninkin geschreven. Het grootste gedeelte van dit boek schreef ik in versvorm onder de invloed van Rodenbach en Tollens.
GB: Nee!!
HC: Lach maar niet. Rodenbach en Tollens schijnen nu wel heel belangrijke figuren te zijn, want zij duiken nu opnieuw op bij de neo-experimentelen met hun gezwollen beeldspraak, hun gebrek aan wat men in het Frans rigueur heet en het overtollige belang dat de opgezweepte woorden krijgen.
GB: Ik vrees dat de neo-experimentelen, zoals jij ze noemt, het niet helemaal met je eens zullen zijn. Misschien zien zij het later wel in. Maar goed, wat is er met je historische roman gebeurd, Hugo?
HC: Wel, Gaston, die heb ik helaas vernietigd.
GB: Waarom helaas?
HC: Misschien had hij nu wel sensatie verwekt.
GB: En wat heb je daarna geschreven?
HC: Klassiek gerichte gedichten onder invloed van Rilke, en zelfs J.C. Bloem. Maar terwijl die verzen gedrukt werden had ik er al spijt over, en voor ze verschenen had ik al een nieuwe bundel klaar die ik Registreren heb genoemd. Dit bundeltje beschouw ik eigenlijk als mijn debuut.
Na de voordracht van Anny Schuitema herneemt Burssens het interview:
Nu zou ik van jou nog graag horen Hugo, hoe je eerste experimentele verzen zijn ontstaan.
HC: Onder invloed van de expressionisten en vooral van de surrealisten.
GB: En hoe zie je het resultaat?
HC: Heel bondig samengevat onderscheid ik zelf in wat ik totnogtoe aan poëzie bedreef drie fasen: ten eerste, een romantische, speelse, frisse fase, die van Een huis dat tussen nacht en morgen staat; ten tweede, een verwrongen, agressieve periode, die van Tancredo infrasonic; ten derde, de fase waarin ik nu de voornaamste elementen naar voren wil halen, namelijk een ruimere uitdrukking, een meer omvattende zegging.
Ter illustratie koos Claus twee gedichten uit Een huis dat tussen nacht en morgen staat (onder meer “Rendez-vous”). Na de voordracht had Burssens nog een verzoekje:
Hugo, ik zou er wel erg op willen aandringen dat mevrouw Schuitema ook je gedicht “De moeder” uit de Oostakkerse gedichten zou voorlezen.
Zoals Van Ostaijen eens van Marsmans gedicht “Salto mortale” heeft gezegd dat het het schoonste gedicht was van onze generatie, zo zou ik willen zeggen, dat jouw gedicht “De moeder”, de prachtigste uiting is van de totale experimentele geest.
 
Vervolgens brengt Burssens het gesprek op Claus’ proza.
HC: Gelijktijdig met mijn verzen Gaston, heb ik novellen geschreven, waarvan er één is verschenen in het Nieuw Vlaams Tijdschrift, in 1949. Een van die novellen heeft mij in de plaats van de gewone vijf dagen, vijf weken beziggehouden en die is dan De metsiers geworden.
GB: Hoe sta je op dit ogenblik tegenover De metsiers?
HC: Deze roman bevredigt mij niet zo heel erg, maar als ik hem vergelijk met wat gewoonlijk in het Nederlands wordt geschreven, vind ik hem toch niet zo kwaad.
Doch persoonlijk houd ik meer van mijn roman De hondsdagen.
GB: Waarom?
HC: Omdat ik een volmaakte Narcissus ben en omdat in dat boek meer van mijzelf zit.
Daarna heb ik dan nog Natuurgetrouw geschreven, een bundeltje schetsen waar ik nu heel hard om kan lachen… en ik hoop van u hetzelfde, en enkele novellen van De Zwarte Keizer.
GB: Is het waar wat men naar aanleiding van De metsiers, en ik geloof ook van je andere romans, heeft gezegd, dat je ze onder invloed van de Amerikaanse romanciers hebt geschreven?
HC: Helemaal waar is dat niet. Naar aanleiding van die zogenaamde invloed heeft men verkeerde gevolgtrekkingen gemaakt.
Het is niet omdat ik mij in een gelijk perspectief heb gezet als Faulkner in zijn As I lay dying dat men hieruit kan besluiten dat ik onder de invloed van Faulkner sta, zomin als ik bijvoorbeeld Vestdijk invloed van Dostojewsky zal aanwrijven omdat hij zijn personages in het perspectief van de derde persoon zet.
Er is wel invloed van de Amerikanen in de manier waarop ik mijn personages benader, namelijk, zonder de overtollige psychologische verklaringen van de auteur. De psychologie uit zich in de handelingen en in de dialogen.
GB: Dus ongeveer zoals op het toneel.
HC: Inderdaad.
GB: Mooi zo. Hiermee zijn wij dus op het terrein van het toneel beland, en wat heb je ons hieromtrent te vertellen. Hoe ben je ertoe gekomen toneel te gaan schrijven?
HC: Ik had het gevoel met mijn romans en mijn poëzie in de volslagen leegte te schrijven. En uit een zeer natuurlijke drang naar directe communicatie met anderen, heb ik mij naar de toneelvorm gewend.
GB: Met als resultaat De bruid in de morgen.
HC: Niet alleen. Want juist vandaag wordt mijn tweede stuk, dat Het lied van de moordenaar heet, door het Rotterdams toneel opgevoerd.
GB: Dan wens ik je veel succes toe Hugo. En tot slot zou ik nu nog van jou willen horen, welke je lievelingsauteurs zijn uit de wereldliteratuur.
HC: Voor de poëzie gaat mijn voorkeur naar de Chinese Anthologie van Confucius, vertaald door Ezra Pound en ook naar Hölderlin. Voor de modernen prefereer ik: Dylan Thomas, Hopkins, Michaux en Char. En voor het proza Achim von Arnim.
GB: En voor Nederland?
HC: Vestdijk en Hermans.


Aan de versozijde van de hoger geciteerde brief van Anny Schuitema de dato 8 februari 1957, noteerde Burssens een korte bedenking n.a.v. “Losse opmerkingen over poëzie” van Jan Greshoff, verschenen in de rubriek ‘Zoek de mens’ van het Nieuw Vlaams Tijdschrift, X, nr. 12.
“Met aforismen is het zo dat, als men ze omkeert, hun omgekeerde waarheid nog altijd een waarheid is. Dit aforisme van Greshoff (cf. NVT, nr. 12 – 1956): Het gedicht schrijft zichzelf. Door middel van de dichter, kan men even zo vrolijk omkeren: de dichter schrijft zichzelf. Door middel van het gedicht om er hetzelfde plezier aan te hebben. En is deze waarheid: Modern is hij die niets is en tot elke prijs iets wil lijken, retourné comme un gant, Modern is hij die iets is en tot elke prijs niets wil lijken, niet een grote koe.
Ik herinner mij een aforisme, maar sla mij dood, ik weet niet meer van wie: le poème soi-disant classique file à côté de notre sensibilité comme un pet sur une toile cirée. 
*
Op 10 april 1958 werden Burssens en zijn vrouw uitgenodigd de reünie van sprekers en spreeksters in de serie ‘Silhouetten”  op zondag 18 mei te 12 uur in de studio te Hilversum bij te wonen.
Deze uitnodiging werd eveneens gericht tot: Ed Hoornik, Adriaan Morriën, Jo Hanlo, Wim van der Molen, Jac. Van Hattum, Willem Brandt, Bert Voeten, C.J. Kelk, dr Victor E. van Vriesland, Nel Noordzij, Alfred Kossmann, J.B. Charles, Ab Visser, Clara Eggink, J.C. Bloem, A. Roland Holst, Karel Jonckheere, Bert Decorte, Maurice Roelants, Maurice Gilliams, Hugo Claus, Johan Daisne, Hubert Lampo, Gerard Walschap, Herman Teirlinck, Raymond Brulez, Marcel Coole (en hunne echtgenoten).
Na een gemeenschappelijke lunch was het de bedoeling dat Herman Teirlinck en Victor E. van Vriesland een causerie zouden houden. De deelnemers worden gevraagd zich te willen ‘bezinnen op bijzondere facetten van de band tussen de Nederlandse en de Vlaamse letteren, waardoor het onderling samenzijn na afloop verlevendigt wordt door de uitwisseling der gedachten’, aldus de voorzitter van de A.V.R.O.
Van Vriesland koos als onderwerp “Het wezen en de taak der literatuur-kritiek’. Herman Teirlinck durfde de reis niet aanvaarden met het oog op zijn gezondheid. Burssens werd gevraagd in zijn plaats een causerie van ongeveer twintig minuten te houden over een onderwerp naar eigen keuze.                                                     Burssens koos als onderwerp ‘De elementen “duisterheid” en “verrassing” in de poëzie’.  J.J. van Herpen, hoofd afdeling gesproken woord, schreef hem op 6 mei:
Indien dit Uwerzijds niet te veel moeilijkheden oplevert, zouden wij U willen verzoeken ons de tekst van de door U te houden causerie toe te zenden, zodat wij haar kunnen laten vermenigvuldigen.
Verder kunnen wij U nog mededelen, dat mevrouw Anny Schuitema natuurlijk met alle genoegen het door U genoemde gedicht van Paul van Ostaijen zal voordragen.
Op de verso staat de minuut van het antwoord van Burssens te lezen:
“In antwoord op uw brief van 6 dezer moet ik U tot mijn spijt berichten dat het mij niet mogelijk zijn zal U de tekst van mijn causerie thans toe te zenden. Ik weet wel wat  ze worden zal maar de tijd heeft mij totnogtoe ontbroken om één letter ervan neer te schrijven. Dat kan ik eerst Vrijdag en Zaterdag e.k. Ik denk dat dit voor U geen bezwaar zal zijn aangezien de causerie toch niet vóór een uur of twee zal gehouden worden, veronderstel ik, zodat uw bevoegde dienst ze dan nog tijdig kan inzien.”
Op 12 mei verstuurt de A.V.R.O. de administratieve bevestiging van de uitnodiging, waaruit blijkt dat de tekst van de causerie niet vooraf in het bezit van de omroep wordt verwacht. Het honorarium bedraagt één honderd gulden.

Gaston en Yvette waren dus op 18 mei te gast bij de A.V.R.O. Bij die gelegenheid werd Anny Schuitema bedacht met een exemplaar van Adieu. De eerder in het Nieuw Vlaams Tijdschrift gepubliceerde cyclus gedichten was aangevuld met een adieu aan Maurice Gilliams. Burssens wilde kennelijk zijn dank betuigen aan Gilliams, die hem uitverkozen had als gesprekspartner voor de serie ‘Silhouetten’                                                              ‘De elementen “duisterheid” en “verrassing” in de poëzie’ werd uitgezonden op zondag 20 juli, tussen 15 u 20 en 15 u 45, en een aantal gedichten uit Adieu werden door Anny Schuitema in haar ‘vrijdagmiddagrubriek’ voor de microfoon voorgedragen op 22 augustus, van 14 u 20 tot 14 u 40                                                                     De (merkwaardige) tekst van de causerie werd postuum gepubliceerd in het Verzameld proza, waarbij tekstbezorger Luc Pay meedeelt: ‘Burssens hield deze lezing begin december 1958 tijdens de vierde poëziemiddag van de kring ‘Germania’ te Gent ’                                                                                           Dat was dus slechts een herhaling van de lezing van 18 mei bij de A.V.R.O. Burssens drong er bij Raymond Brulez op aan dat de televisie aandacht zou schenken aan zijn lezing. Praeses van de kring ‘Germania” was mijn vriend Dirk Stappaerts. Meer dan een kwart eeuw later kon hij zich niet herinneren of de televisie daar aanwezig was.
Henri-Floris JESPERS

dinsdag 5 oktober 2010

Gaston Burssens werd geboren te Dendermonde op 18 februari 1896. Hij deed zijn middelbare studies aan het atheneum te Mechelen, waar hij les kreeg van o.a. Maurits Sabbe. Tijdens Wereldoorlog I nam hij, samen met Wies Moens en Paul van Ostaijen, deel aan het Activisme (1) en studeerde hij enige tijd aan de door de Duitsers vernederlandste Gentse universiteit. Na de wapenstilstand kwam hij trouwens in de gevangenis terecht. Hierna werkte hij in een bedrijf in granen. Hij vestigde zich te Antwerpen en richtte zelf een fabriekje op.
Zij eerste gedichtenbundel "Verzen" verscheen in 1918. De invloed van het Duitse expressionisme (2) was reeds merkbaar. De dadaïstische (3) en surrealistische (4) stromingen kregen echter steeds meer invloed op hem. De vrucht hiervan werd "Piano" (1924), dat gelijkenis vertoont met "Bezette stad" van P. van Ostaijen. Beide dichters waren trouwens met elkaar bevriend. Met van Ostaijen werd hij één der weinige authentieke vertegenwoordigers van het organisch expressionisme : het omvatten van een ongerijmde wereld in ongerijmde poëzie. Gaston Burssens stak heel wat energie in het afdwingen van respect en waardering voor het werk van zijn vriend P. van Ostaijen, ook na diens dood.
Op latere leeftijd, na zelf heel wat tegenslagen te hebben gekend, na het verlies van zijn eerste echtgenote en hervonden huwelijksgeluk, keerde Gaston Burssens terug naar de belijdenislyriek (5) en de poëzie in haar meer traditionelere vorm, zoals blijkt in "Ode" (1954) en "Adieu" (1958).
Hij ontving tweemaal de Driejaarlijkse Prijs voor Poëzie (periodes 1950-52 en 1956-58). Gaston Burssens schreef ook proza, zo o.a. essays (6) over Jespers en van Ostaijen. Hij beoefende ook de schilderkunst.
Gaston Burssens overleed te Antwerpen op 29 januari 1965.

Gaston Burssens (1896-1965) is een van de eigenzinnigste dichters die het Nederlandse taalgebied ooit heeft gekend. Alhoewel hij zijn leven lang in de schaduw heeft gestaan van zijn boezemvriend Paul van Ostaijen, bezat zijn poëzie een geheel eigen toon. Burssens schreef met een grote ongedwongenheid en had een voorliefde voor woordspel. Ook het experiment lag hem na aan het hart. Burssens bleef dat experiment altijd trouw, aanvankelijk als revolutionair expressionist, in zijn latere jaren als dichter van zogenaamde experimentele belijdenislyriek.
Met Alles is mogelijk in een gedicht verschijnt voor het eerst een echt volledige uitgave van het werk van Burssens in een fraaie editie. Deze Verzamelde verzen 1914-1965 bevat niet alleen alle bundels, ook alle verspreid gepubliceerde, maar ongebundeld gebleven gedichten zijn opgenomen. Bovendien worden hier in primeur de ongepubliceerde gedichten uit Burssens' nalatenschap afgedrukt.
Matthijs de Ridder tekende voor deze editie. Hij schreef bovendien een uitgebreid en informatief nawoord, onder de titel 'Weg met Gaston Burssens! (gaston burssens is een potvis) Leve Gaston Burssens!', over Burssens' activistische poëtica. De dichter komt in dit nawoord naar voren als een Vlaamse literaire revolutionair en een onverbeterlijke nonconformist.

Bibliografie :
* Verzen (Poëzie, 1918)
* De Yadefluit (Bewerkingen van Chinese verzen, 1919)
* Liederen uit de stad en uit de sel (Poëzie, 1920)
* Piano (Poëzie, 1924)
* Enzovoort (Poëzie, 1926)
* Klemmen voor zangvogels (Poëzie, 1930)
* Paul van Ostaijen zoals hij was en is (Essay, 1933)
* French en andere Cancans (Poëzie, 1935)
* De eeuw van Perikles (Poëzie, 1941)
* Elegie (Poëzie, 1943)
* Floris Jespers (Essay, 1943)
* Fabula rasa (Verhalen en beschouwingen, 1945)
* 12 Niggersongs (Poëzie, 1946)
* Boy (Toneel, 1952)
* Pegasos van Troja (Poëzie, 1952)
* Ode (Poëzie, 1954)
* Floris Jespers (Essay, 1956)
* Paul van Ostaijen (Essay, 1956)
* Het neusje van de inktvis (Bloemlezing, 1956)
* Adieu (Poëzie, 1958)
* Posthume verzen (Poëzie, 1961)
* Verzamelde dichtbundels (2 delen, 1970)* De dichter en de revolutie (uit "Fabula rasa", in "54 Vlaamse verhalen", 1971)

Meer informatie over Gaston: stamboom Burssens (volg 32)

VENUS

In d'ijskoude vroege morgen
stapt een venus op 't trottoir;
't blonde kopje zonder zorgen
als een ordeloos boudoir.

Vroege werklui stappen dreunend
op het grauwe makadam;
hevig rinkelend rijdt, en kreunend
op de rails, een vroege tram.

Verder glijdt met korte stapjes
't blondje met wat moe gelaat,
en ze hoort de vuile grapjes
van de werklui in de straat.

't Venusdiertje trad voorzichtig
uit het zalig zondenest;
't wipt de tram in en doorzichtig
nu naar huis de dorst gelest.