dinsdag 5 oktober 2010

Gaston Burssens werd geboren te Dendermonde op 18 februari 1896. Hij deed zijn middelbare studies aan het atheneum te Mechelen, waar hij les kreeg van o.a. Maurits Sabbe. Tijdens Wereldoorlog I nam hij, samen met Wies Moens en Paul van Ostaijen, deel aan het Activisme (1) en studeerde hij enige tijd aan de door de Duitsers vernederlandste Gentse universiteit. Na de wapenstilstand kwam hij trouwens in de gevangenis terecht. Hierna werkte hij in een bedrijf in granen. Hij vestigde zich te Antwerpen en richtte zelf een fabriekje op.
Zij eerste gedichtenbundel "Verzen" verscheen in 1918. De invloed van het Duitse expressionisme (2) was reeds merkbaar. De dadaïstische (3) en surrealistische (4) stromingen kregen echter steeds meer invloed op hem. De vrucht hiervan werd "Piano" (1924), dat gelijkenis vertoont met "Bezette stad" van P. van Ostaijen. Beide dichters waren trouwens met elkaar bevriend. Met van Ostaijen werd hij één der weinige authentieke vertegenwoordigers van het organisch expressionisme : het omvatten van een ongerijmde wereld in ongerijmde poëzie. Gaston Burssens stak heel wat energie in het afdwingen van respect en waardering voor het werk van zijn vriend P. van Ostaijen, ook na diens dood.
Op latere leeftijd, na zelf heel wat tegenslagen te hebben gekend, na het verlies van zijn eerste echtgenote en hervonden huwelijksgeluk, keerde Gaston Burssens terug naar de belijdenislyriek (5) en de poëzie in haar meer traditionelere vorm, zoals blijkt in "Ode" (1954) en "Adieu" (1958).
Hij ontving tweemaal de Driejaarlijkse Prijs voor Poëzie (periodes 1950-52 en 1956-58). Gaston Burssens schreef ook proza, zo o.a. essays (6) over Jespers en van Ostaijen. Hij beoefende ook de schilderkunst.
Gaston Burssens overleed te Antwerpen op 29 januari 1965.

Gaston Burssens (1896-1965) is een van de eigenzinnigste dichters die het Nederlandse taalgebied ooit heeft gekend. Alhoewel hij zijn leven lang in de schaduw heeft gestaan van zijn boezemvriend Paul van Ostaijen, bezat zijn poëzie een geheel eigen toon. Burssens schreef met een grote ongedwongenheid en had een voorliefde voor woordspel. Ook het experiment lag hem na aan het hart. Burssens bleef dat experiment altijd trouw, aanvankelijk als revolutionair expressionist, in zijn latere jaren als dichter van zogenaamde experimentele belijdenislyriek.
Met Alles is mogelijk in een gedicht verschijnt voor het eerst een echt volledige uitgave van het werk van Burssens in een fraaie editie. Deze Verzamelde verzen 1914-1965 bevat niet alleen alle bundels, ook alle verspreid gepubliceerde, maar ongebundeld gebleven gedichten zijn opgenomen. Bovendien worden hier in primeur de ongepubliceerde gedichten uit Burssens' nalatenschap afgedrukt.
Matthijs de Ridder tekende voor deze editie. Hij schreef bovendien een uitgebreid en informatief nawoord, onder de titel 'Weg met Gaston Burssens! (gaston burssens is een potvis) Leve Gaston Burssens!', over Burssens' activistische poëtica. De dichter komt in dit nawoord naar voren als een Vlaamse literaire revolutionair en een onverbeterlijke nonconformist.

Bibliografie :
* Verzen (Poëzie, 1918)
* De Yadefluit (Bewerkingen van Chinese verzen, 1919)
* Liederen uit de stad en uit de sel (Poëzie, 1920)
* Piano (Poëzie, 1924)
* Enzovoort (Poëzie, 1926)
* Klemmen voor zangvogels (Poëzie, 1930)
* Paul van Ostaijen zoals hij was en is (Essay, 1933)
* French en andere Cancans (Poëzie, 1935)
* De eeuw van Perikles (Poëzie, 1941)
* Elegie (Poëzie, 1943)
* Floris Jespers (Essay, 1943)
* Fabula rasa (Verhalen en beschouwingen, 1945)
* 12 Niggersongs (Poëzie, 1946)
* Boy (Toneel, 1952)
* Pegasos van Troja (Poëzie, 1952)
* Ode (Poëzie, 1954)
* Floris Jespers (Essay, 1956)
* Paul van Ostaijen (Essay, 1956)
* Het neusje van de inktvis (Bloemlezing, 1956)
* Adieu (Poëzie, 1958)
* Posthume verzen (Poëzie, 1961)
* Verzamelde dichtbundels (2 delen, 1970)* De dichter en de revolutie (uit "Fabula rasa", in "54 Vlaamse verhalen", 1971)

Meer informatie over Gaston: stamboom Burssens (volg 32)

VENUS

In d'ijskoude vroege morgen
stapt een venus op 't trottoir;
't blonde kopje zonder zorgen
als een ordeloos boudoir.

Vroege werklui stappen dreunend
op het grauwe makadam;
hevig rinkelend rijdt, en kreunend
op de rails, een vroege tram.

Verder glijdt met korte stapjes
't blondje met wat moe gelaat,
en ze hoort de vuile grapjes
van de werklui in de straat.

't Venusdiertje trad voorzichtig
uit het zalig zondenest;
't wipt de tram in en doorzichtig
nu naar huis de dorst gelest.

 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten